Veelgestelde vragen
Veelgestelde vragen en antwoorden rond het coronavirus, COVID-19, vaccinaties, test- en vaccinatiebewijzen.
Hebt u vragen over uw persoonlijke medische situatie, het coronavirus, COVID-19 en/of vaccinaties? In dat geval kunt u terecht bij uw (behandelend) arts en het RIVM. U kunt ook bellen met het landelijke informatienummer over het coronavirus: 0800-1351. De Gezondheidsraad kan dergelijke vragen niet beantwoorden.
Voor informatie over de ontwikkeling en beoordeling van coronavaccins, en de werkzaamheid daarvan kunt u terecht op CBG-MEB.nl.
Inzet vaccinatiebewijs
Deze private partijen mogen in principe en onder strikte voorwaarden vragen om een vaccinatiebewijs om toegang te krijgen tot hun ruimten, diensten of voorzieningen. De inzet van vaccinatiebewijzen mag geen ongerechtvaardigde inbreuk zijn op de grondrechten van mensen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de inzet van vaccinatiebewijzen conflicteert met het discriminatieverbod, de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) en de privacywetgeving. Om dit te kunnen beoordelen, moeten private partijen voor ze overgaan tot het vragen van een vaccinatiebewijs, altijd een ethisch-juridische afweging maken. Voor deze afweging heeft de commissie een kader opgesteld. Zo moeten vaccinatiebewijzen bijvoorbeeld een gerechtvaardigd doel hebben, en noodzakelijk en proportioneel zijn. Bij onaanvaardbare inbreuken op de individuele rechten mag van de overheid verwacht worden dat zij ingrijpt.
Het afwegingskader dat deze private partijen hiervoor dienen te gebruiken, kent vijf vragen:
- Zijn vaccinatiebewijzen effectief en noodzakelijk voor het beoogde doel?
- Zijn vaccinatiebewijzen proportioneel (staan ze in verhouding tot het doel) en de minst ingrijpende maatregel om het beoogde doel te bereiken?
- Minimaliseert de private partij mogelijke schadelijke effecten van vaccinatiebewijzen?
- Voorkomt de private partij ongerechtrechtvaardige uitsluiting en discriminatie?
- Wordt de privacy gewaarborgd en houdt de private partij zich aan de privacywetgeving?
- Evalueert de private partij regelmatig of de inzet van vaccinatiebewijzen nog voldoet aan de voorwaarden?
Dit betekent dat vaccinatiebewijzen de minst ingrijpende maatregel moeten zijn om het beoogde doel te bereiken. Proportionaliteit wil zeggen dat de voordelen die de maatregel oplevert, voldoende opwegen tegen de inbreuk die de maatregel maakt op individuele (grond)rechten, vrijheden en belangen van mensen. Bij deze vraag is ook het onderscheid tussen essentiële en niet-essentiële voorzieningen van belang. Zo is toegang tot onderwijs voor leerlingen en tot zorg voor patiënten een basisbehoefte. Onderwijs en zorg zijn daarom essentiële voorzieningen. Dat ligt anders bij horecabezoek of het bijwonen van (sport)evenementen. Daarnaast is het belangrijk of er redelijke alternatieven zijn om alsnog van een dienst gebruik te maken. Te denken valt aan een bewijs van een recente negatieve testuitslag of toegang met persoonlijke beschermingsmiddelen.
Private partijen kunnen een economisch belang zien bij de inzet van een vaccinatiebewijs. De verwachting kan zijn dat een vaccinatiebewijs leidt tot meer klanten of bezoekers of een lager risico op sluiting. Private partijen kunnen ook een belang zien in het beschermen van de gezondheid van hun klanten, werknemers of leerlingen. Zij hebben daartoe zelfs een zorgplicht. Vanuit die gedachte zouden private partijen ook een vaccinatiebewijs kunnen vragen. De inzet van vaccinatiebewijzen heeft ook nadelen. Zo kan de keuzevrijheid van mensen worden beperkt en bestaat er een mogelijk risico op uitsluiting, discriminatie of stigmatisering. Ook is de lichamelijke integriteit in het geding, omdat iemand zich moet laten vaccineren om een vaccinatiebewijs te kunnen tonen.
Een voorwaarde voor verantwoorde inzet is dat vaccinatiebewijzen noodzakelijk zijn voor het beoogde doel. Als de coronapandemie voorbij is of als groepsbescherming bereikt is, kunnen vaccinatiebewijzen niet meer noodzakelijk, en dus niet meer goed verdedigbaar zijn. De Gezondheidsraad wijst erop dat deze situatie veranderlijk is en dat private partijen dus regelmatig moeten evalueren of de inzet van de vaccinatiebewijzen nog gerechtvaardigd is.
De overheid is verantwoordelijk om toezicht te houden op de gerechtvaardigde inzet van vaccinatiebewijzen door deze partijen. Zij kan er op verschillende manieren voor zorgen dat private partijen deze verantwoord inzetten. Dat kan bijvoorbeeld via wetgeving die erop gericht is dat partijen zich houden aan de voorwaarden voor het vragen naar een vaccinatiebewijs. Ook kan de overheid stimuleren dat brancheorganisaties zelf richtlijnen opstellen.
(De GR geeft geen advies over specifieke settings. De afweging moet per situatie worden gemaakt. We geven enkele overwegingen voor de afweging.)
Onderwijs is een collectieve dienst, die door private partijen wordt aangeboden. Aan alle voorwaarden uit het kader moet worden voldaan. De Gezondheidsraad merkt daar een aantal zaken bij op. Het risico op ongerechtvaardigde uitsluiting bestaat als er geen alternatief wordt geboden voor het vaccinatiebewijs, zoals toegang met een recente negatieve testuitslag of met persoonlijke beschermingsmiddelen. Minderjarigen uitsluiten van onderwijs is strijdig met de Leerplichtwet en het Verdrag inzake de rechten van het kind. Wat en of er redelijke alternatieven zijn voor fysiek onderwijs, hangt af van de leeftijdscategorie en het onderwijstype. De voordelen en nadelen moeten steeds voor elke situatie opnieuw worden afgewogen.
(uitgebreide tekst op pagina 25 van het advies Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie)
(De GR geeft geen advies over specifieke settings. De afweging moet per situatie worden gemaakt. We geven enkele overwegingen voor de afweging.)
Zorg is een collectieve voorziening, die door private partijen wordt aangeboden. Aan alle voorwaarden uit het kader moet worden voldaan. De Gezondheidsraad merkt daar een aantal zaken bij op. Zo mag een zorgaanbieder patiënten zonder vaccinatiebewijs niet uitsluiten van (acute) noodzakelijke zorg. Zorgaanbieders mogen voorwaarden stellen aan de toegang van mensen die niet bij de zorg- en hulpverlening zijn betrokken als dit noodzakelijk is om verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Voorwaarden die de toegang belemmeren of onmogelijk maken mogen niet worden opgelegd aan familieleden of naasten als de patiënt op korte termijn komt te overlijden en ook niet aan de advocaat of cliëntvertrouwenspersoon van de patiënt.
(uitgebreide tekst op pagina 25 van het advies Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie)
(De GR geeft geen advies over specifieke settings. De afweging moet per situatie worden gemaakt. We geven enkele overwegingen voor de afweging.)
Een werkgever moet op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zorgen voor een gezonde werkomgeving. In een eerder advies heeft de Gezondheidsraad het standpunt ingenomen dat een werkgever zich voor elke infectieziekte moet afvragen of het nodig is dat hij de werknemer vaccinatie aanbiedt, of de werknemer dringend adviseert zich te laten vaccineren. De inzet van een vaccinatiebewijs voor toegang tot de werkplek grijpt meer in op de keuzevrijheid dan een dringend advies. Dan moet duidelijk zijn welke meerwaarde vaccinatiebewijzen hebben vergeleken met al geldende maatregelen. Ook moet duidelijk zijn welke gevolgen het heeft als een werknemer geen vaccinatiebewijs kan of wil tonen. De werkgever zou de werknemer dan (tijdelijk) een andere functie kunnen geven of kunnen overplaatsen naar een andere afdeling. Thuiswerken als alternatief is niet voor elk beroep een optie. De Gezondheidsraad verwacht dat een vaccinatiebewijs eerder proportioneel is voor vitale beroepen of beroepen waarbij werknemers in contact komen met ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid.
(uitgebreide tekst op pagina 26 van het advies Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie)
(De GR geeft geen advies over specifieke settings. Dat kunnen we ook niet. De afweging moet per situatie worden gemaakt. We geven enkele overwegingen voor de afweging.)
Organisatoren van (sport)evenementen en horecaondernemers mogen in principe een vaccinatiebewijs inzetten. Daarvoor moeten zij wel voldoen aan alle voorwaarden van het afwegingskader. De raad is van mening dat uitsluiting van deze sociale gelegenheden minder nadelig zijn dan uitsluiting van een essentiële voorziening (zoals een zorginstelling).
(zie voor de uitgebreide tekst pagina 27 van het advies Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie)
Inzet testbewijs
De minister heeft advies gevraagd over een ethisch kader inzake het uitgebreid testprogramma. De gedachte van het kabinet is dat je mensen die zich recent hebben laten testen en een negatieve testuitslag hebben, meer bewegingsvrijheid zou kunnen bieden omdat het risico dat zij anderen ongemerkt besmetten heel klein is. Het bij je dragen van een (al dan niet gedigitaliseerd) 'coronapaspoort' zou hiervan het bewijs kunnen zijn. De minister heeft de Gezondheidsraad gevraagd hem te adviseren onder welke voorwaarden zo’n (digitaal) ‘coronapaspoort’ ethisch en juridisch verantwoord kan worden ingezet. Het zou daarbij kunnen gaan om het verstrekken van toegang tot bepaalde plaatsen en omgevingen, zoals onderwijsinstellingen, zorginstellingen, publieke voorzieningen, werkomgeving en sociale gelegenheden. De vaste Commissie Ethiek en recht heeft zich over deze adviesaanvraag gebogen. Het advies Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden is op 14 januari gepubliceerd.
In zijn adviesaanvraag schrijft de minister: “[I]k [acht] het belangrijk dat we ook voor uitgebreid testen kijken naar de ethische en juridische kaders. Daarom wil ik de commissie Ethiek en recht van de Gezondheidsraad om advies vragen ten aanzien van een uitgebreid testprogramma. (…) [H]et kabinet wil een laagdrempelig testprogramma uitwerken waarmee naast incidentgericht (frequent) testen ook de mogelijkheid wordt geboden om door testen toegang te verkrijgen tot sociale en economische activiteiten.”
Lees hier de hele adviesaanvraag over het ethisch kader uitgebreid testprogramma.
In de adviesaanvragen van de minister van Volksgezondheid zijn testen en vaccinatie van elkaar gescheiden. De minister heeft de Gezondheidsraad twee adviezen gevraagd: eerst over het ethisch-juridisch kader voor een uitgebreid testprogramma (‘coronapaspoort’) (17 december) en daarna over ethische en juridische vragen rond vaccinatie (23 december). Het eerste advies, over Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden is op 14 januari gepubliceerd. Het tweede, over Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie, verscheen op 4 februari.
De minister heeft aan de Gezondheidsraad gevraagd om na te gaan wat het ethische en juridische kader is voor het uitgebreid testprogramma (‘coronapaspoort’). Daarna heeft de minister gevraagd om een afwegingskader te geven voor de ethische en juridische vragen rond vaccinatie. De Commissie Ethiek en recht van de Gezondheidsraad is de aangewezen commissie om deze aanvragen te behandelen. Het advies over een uitgebreider testprogramma (‘coronapaspoort’), Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden, is op 14 januari aan de minister aangeboden. Het advies Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie verscheen op 4 februari. Het kabinet beslist vervolgens wat het met de adviezen doet.
Voor het beantwoorden van de adviesaanvraag voert de commissie een ethische en juridische analyse uit. Daarvoor verdiept de commissie zich in de beschikbare wetenschappelijke literatuur over onder andere ethische kaders voor maatregelen gericht op de publieke gezondheid, juridische bronnen over grondrechten en recente ethisch-wetenschappelijke literatuur over de discussie rond immuniteitsbewijzen. Ook de professionele kennis en ervaring van de commissieleden wordt gebruikt, net als aanvullende inzichten uit gesprekken met externe experts op het gebied van onder andere de medische ethiek, publieke gezondheid en mensenrechten. Meer hierover leest u in de inleiding van de inmiddels verschenen adviezen Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden en Ethische en juridische afwegingen COVID-19-vaccinatie.
Vaccinatiestrategie en keuze van het kabinet
De Gezondheidsraad is onafhankelijk en dus geen onderdeel van een ministerie of de politiek. De raad brengt adviezen uit op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Het is vervolgens aan het kabinet om keuzes te maken en beleid vast te stellen.
De Gezondheidsraad heeft op 19 november 2020 in het algemeen geadviseerd over de mogelijke strategieën om de vaccins in te zetten (Strategieën COVID-19 vaccinatie). Gezien het aantal zieken en de druk op de zorg, adviseerde de Gezondheidsraad om eerst in te zetten op het verminderen van ernstige ziekte en sterfte. Bij die strategie komen die mensen als eerste in aanmerking voor vaccinatie, bij wie het risico op ernstig beloop van de ziekte of sterfte het hoogst is. Dat zijn ten eerste 60-plussers. Ten tweede komen mensen in aanmerking die al andere ernstige aandoeningen hebben, de zogeheten risicogroepen. Ten derde zorgmedewerkers die veel in aanraking komen met besmette en/of ernstig zieke mensen. Voor de groep ouderen en kwetsbaren geldt: als deze mensen om medische redenen niet zelf kunnen worden gevaccineerd, dan kunnen zorgmedewerkers die een besmettingsrisico voor hen vormen worden gevaccineerd.
De strategie kan per vaccin en per situatie verschillen. Afhankelijk van de eigenschappen van het vaccin en het aantal zieken op dat moment adviseert de Gezondheidsraad over de best mogelijke inzet. Zijn er veel besmettingen, dan is het wellicht nodig om zorgmedewerkers eerder te vaccineren, zodat de gezondheidszorg niet ontwricht raakt. De eigenschappen en de werkzaamheid van een vaccin kunnen ertoe leiden dat het ene vaccin een andere toepassing vraagt dan het andere. Daarom brengt de Gezondheidsraad bij elk nieuw coronavaccin een nieuw advies uit aan het ministerie van VWS over de vaccinatiestrategie, bijvoorbeeld voor het BioNTech-Pfizer-vaccin (24 december 2020), het Moderna-vaccin (11 januari 2021) en het AstraZeneca-vaccin (4 februari 2021).
Hoewel er vaccins komen, zijn er niet meteen genoeg om iedereen te vaccineren. In de adviezen COVID-19-vaccinatie: BioNTech/Pfizer (24 december 2020), COVID-19-vaccinatie: Moderna-vaccin en de vaccinatiestrategie (11 januari 2021) en COVID-19-vaccinatie: AstraZeneca-vaccin (4 februari 2021) stelt de Gezondheidsraad voor om deze vaccins in eerste instantie te reserveren voor ouderen: veruit de meeste sterfgevallen door COVID-19 vinden plaats onder 60-plussers. Zo werkt vaccinatie dubbel: doordat ouderen minder vaak ziek worden en op de IC belanden, is sterfte te voorkomen én vermindert de druk op de zorg.
Een beperkt deel van het Pfizer-vaccin zou kunnen worden ingezet bij zorgmedewerkers om kwetsbare ouderen te beschermen die zelf niet kunnen worden ingeënt. Daarnaast schrijft de raad dat het vaccin heel selectief kan worden ingezet bij andere zorgmedewerkers. Doel daarvan is te voorkomen dat zij uitvallen door COVID-19 en er als gevolg daarvan bij patiënten acute gezondheidsschade kan optreden.
Deze vraag kan de Gezondheidsraad niet beantwoorden. De Gezondheidsraad is een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad voor regering en parlement. Beslissingen over (landelijk) beleid op het gebied van de volksgezondheid en gezondheidszorg, en dus ook over de start van de vaccinatie, neemt het kabinet. Actuele informatie over vaccinatie tegen het coronavirus vindt u op Rijksoverheid.nl.
Over de Gezondheidsraad
Wat is gezonde voeding? Wie moet een nieuw vaccin als eerste krijgen? Hoe gevaarlijk zijn bepaalde chemische stoffen en straling? De Gezondheidsraad brengt jaarlijks ongeveer 25 adviezen uit voor de regering en de Tweede Kamer, gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten rond (volks)gezondheid en gezondheidszorg. Al die adviezen zijn openbaar en staan op deze website. Medisch specialisten, voedings-, veiligheids- en milieudeskundigen, juristen, ethici en andere specialisten die lid zijn van de Gezondheidsraad adviseren op basis van de stand van de wetenschap. Zij zijn over het algemeen werkzaam (geweest) bij een universiteit, universitair medisch centrum of onderzoekinstelling. Voordat zij lid worden, doorlopen zij een procedure waarbij eventuele belangen worden beoordeeld. Meer informatie hierover vindt u onder werkwijze.
De leden van de Gezondheidsraad vergaderen nooit als geheel; de raad werkt in commissies. Als het kabinet om een advies vraagt, gaat een vaste of tijdelijke commissie van de Gezondheidsraad hiermee aan de slag en werkt het advies uit. Commissies bestaan uit deskundigen met verschillende expertise. Samen kijken zij vanuit een brede blik naar de adviesvraag en streven zij ernaar om alle invalshoeken van de adviesaanvraag te behandelen. Nadat de commissie het conceptadvies heeft afgerond, toetst de beraadsgroep van de Gezondheidsraad dit op wetenschappelijke kwaliteit en consistentie met andere adviezen van de raad. Ten slotte biedt de voorzitter het advies aan de minister of staatssecretaris en aan de Tweede en de Eerste Kamer aan. Meer informatie vindt u onder werkwijze.
De (vice)voorzitter van de Gezondheidsraad biedt een advies aan regering en parlement aan als het voldoet aan de kwaliteitseisen. Belangrijke stappen in het adviesproces zijn de samenstelling van een commissie van onafhankelijke deskundigen, toetsing door de beraadsgroep en vaststelling door de (vice)voorzitter. Ook behoeften in de samenleving spelen een rol. Afhankelijk van het onderwerp is er meer of minder tijd nodig om aan alle vereisten te voldoen: een advies over de strategie voor de inzet van een coronavaccin kent meer tijdsdruk en heeft zodoende een andere doorlooptijd dan een advies over een nieuwe technologie of richtlijnen voor voeding.
De Gezondheidsraad adviseert en beslist niet over beleid, wet- en regelgeving. Dat doet het kabinet. Het kabinet stuurt zijn reactie op een Gezondheidsraadsadvies doorgaans binnen drie maanden naar de Tweede en de Eerste Kamer. De Kamers kunnen over adviezen en/of kabinetsreacties debatteren en op die manier het beleid van de minister (laten) aanpassen.
De Gezondheidsraad bestaat uit deskundigen die op persoonlijke titel spreken. Zij hebben voor ze lid werden een procedure doorlopen waarbij eventuele belangen zijn beoordeeld. Aspirant-leden moeten daarvoor een belangenverklaring inleveren. Die verklaring wordt getoetst door het bestuur van de Gezondheidsraad. Belangenverklaringen van leden worden gepubliceerd op deze website. Meer informatie vindt u onder Omgaan met belangen.
Het is wettelijk vastgelegd dat noch de minister of andere politici, noch zijn ambtenaren invloed kunnen uitoefenen op de adviezen die de raad uitbrengt. Daarom kunnen medewerkers van een ministerie geen lid zijn of worden van een commissie van de Gezondheidsraad. Meer informatie vindt u onder werkwijze.